The origins of Dutch rural planning: a study of the early history of land consolidation in the Netherlands
2008; Taylor & Francis; Volume: 23; Issue: 4 Linguagem: Holandês
10.1080/02665430802319005
ISSN1466-4518
AutoresA. van den Brink, Marijn Molema,
Tópico(s)Land Rights and Reforms
ResumoAbstract This article explores the institutional and organizational foundations of rural planning in the Netherlands. The key objective of the study was to understand the background to and determining factors in the development of land consolidation (ruilverkaveling) as an instrument of rural planning. Dutch rural planning, as a constituent part of spatial planning in the Netherlands, developed quite separately from urban planning. This article traces the roots of this separate development back to the period 1890–1940. At the end of the nineteenth century, reformist liberals argued for a legislative framework for the rational reallocation of land parcels to consolidate fragmented land holdings. The early initiatives came to nothing because of the prevailing rigid distinction between public and private interests. The First World War changed this situation. The decline in world trade forced the government to make the national economy more self‐sufficient. Land consolidation was embraced as a means for supporting the agricultural sector by improving land drainage and bringing land into cultivation. From the beginning of the 1930s agricultural politics and rural planning grew closer together, and took off rapidly in the post‐war decades. Acknowledgement The authors wish to thank Derek Middleton for translating the original Dutch version of this paper. Notes NA, Nationaal Archief [National Archives] TNH, Tijdschrift der Nederlandsche Heidemaatschappij [Journal of the Nederlandsche Heidemaatschappij] TKL, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde [Journal for Registry and Surveying] 1. A. van den Brink, A. van der Valk and T. van Dijk, Planning and the challenges of the metropolitan landscape: Innovation in the Netherlands. International Planning Studies 3–4 (2006) 147–65. 2. Healey, for example, states that 'pasts' are 'active forces, filled with implicit and explicit principles about how things should be done and who should get what. They carry power relations from one period to the next'. P. Healey, Collaborative planning: Shaping places in fragmented societies. Houndmills: Palgrave MacMillan, 2nd edn, 2006, 45. 3. See, for example: P. de Ruijter, Voor volkshuisvesting en stedebouw. Utrecht: Matrijs, 1987; K. Bosma, Town and regional planning in the Netherlands 1920–1945. Planning Perspectives 5 (1990) 125–47; K. Bosma, Ruimte voor een nieuwe tijd: vormgeving van de Nederlandse regio 1900–1945. Rotterdam: Nederlands Architectuurinstituut, 1993. 4. This refers to 'internal farm fragmentation'. In addition, van Dijk distinguishes between fragmentation of land ownership, fragmentation of land use and discrepancy between ownership and use. However, these forms of fragmentation are less significant with regard to land consolidation projects. T. van Dijk, Dealing with Central European land fragmentation: A critical assessment on the use of Western European instruments. Delft: Eburon, 2003, 16–18. 5. H. Gamperl, Die Flurbereinigung im westlichen Europa. München: Bayerischer Landwirtschaftsverlag, 1955, 80; E. C. Läpple, Flurbereinigung in Europa. Münster‐Hiltrup: Landwirtschaftsverlag GmbH, 1992. 6. J. Groeneveld, Veranderend Nederland: Een halve eeuw ontwikkelingen op het platteland. Maastricht: Natuur en Techniek, 1985; G. Andela, Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland. Bussum: Uitgeverij Thoth, 2000; H. Buiter and J. Korsten, Land in aanleg: De Dienst Landelijk Gebied en de inrichting van het platteland. Zutphen: Walburg Pers, 2006. 7. N. H. A. Greve, R. T. de Boer and J. Groeneveld, Inrichting van het landelijke gebied. Heidemijtijdschrift 99, 4 (1988) 149–65; S. van den Berg, Verdeeld land: De geschiedenis van de ruilverkaveling in Nederland vanuit een lokaal perspectief, 1890–1985. Groningen/Wageningen: Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, 2004. 8. J. W. Duyvendak and I. de Haan, Maakbaarheid: Liberale wortels en hedendaagse kritiek van de maakbare samenleving. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997, 19–21. 9. H. te Velde, Gemeenschapszin en plichtsbesef: liberalisme en nationalisme in Nederland, 1870–1918. Den Haag: SDU Uitgeverij, 1992. 10. J. Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500–1950: Veranderingen en verscheidenheid. Meppel: Boom, 1992, 216–17 and 232–4. 11. J. L. van Zanden, De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800–1914. Utrecht: HES Uitgevers, 1985, 334. 12. Ibid., 287–8. 13. F. B. Löhnis, In Memoriam Mr. C.J. Sickesz. TNH 16 (1904) 41. 14. W. H. de Beaufort, Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874–1918. Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 1993, 196. 15. G. E. H. Tutein Nolthenius, In memoriam F.B. Löhnis. TNH 39 (1927) 273–5. 16. A. Staring, Geschiedenis van de Nederlandsche Heidemaatschappij, in F. B. Löhnis, G. E. H. Tutein Nolthenius and A. Staring (eds) Gedenkboek der Nederlandsche Heidemaatschappij 1888–1913. Arnhem: Heidemaatschappij, 1913, 13–49. The Heidemaatschappij was established along the lines of similar organizations in Schleswig‐Holstein and Denmark. See: F. B. Löhnis, De Deensche Heide‐Maatschappij. De Economist (1886) 1097–1111. 17. The subject was first taught in 1876 at the Agricultural Academy in Poppelsdorf, near Bonn, as Kulturtechnik (in Dutch cultuurtechniek) and, from 1883, also in Berlin. 18. J. Haringhuizen, Het onderwijs in de cultuurtechniek aan de Rijks Hoogere Land‐, Tuin‐ en Boschbouwschool en het belang daarvan voor den tropischen landbouw. Wageningen: Veenman, 1916, 2–12. 19. K. J. W. Peeneman, Kalm temidden van de strijd: Verhoudingen tussen Heidemij en overheid. Heidemijtijdschrift 99, 4 (1988) 171–86. 20. TKL 1 (1885) 1–6. 21. TKL 40 (1924) 2–12. 22. A. Hüser, Die Zusammenlegung der Grundstücke nach dem preussischen Verfahren: zum Gebrauche für Landwirte, Landmesser und Kulturtechniker, sowie Studierende der Landwirtschaft und Kulturtechnik. Berlin: Parey, 1890; B. Schlitte, Die Zusammenlegung der Grundstücke in ihrer volkswirthschaftlichen Bedeutung und Durchfüfhrung. Leipzig: Duncker und Humblot, 1886. 23. See for example W. C. H. Staring, Huisboek voor den landman in Nederland. Amsterdam: G.L. Funke, 1868, 482. 24. Staatscommissie voor den Landbouw, Uitkomsten van het onderzoek naar den toestand van den landbouw in Nederland, deel 4. 's‐Gravenhage: Van Cleef, 1890, 4. 25. NA 2.19.120/428. 26. J. de Koning, Samenvoeging en verdeeling van grondeigendom. Rechtsgeleerd Magazijn 11 (1892) 241–61. 27. C. W. Hoffmann, Indeeling van terreinen en afpaling van eigendoms‐grenzen. TKL 6 (1890) 181–95. 28. TKL 15 (1899) 197–204. 29. Report of the 2nd meeting, NA 2.19.120/429. 30. Report of the 4th meeting, NA 2.19.120/429. 31. J. A. Beijerink, Geschied‐ en waterbouwkundige beschrijving der droogmaking van den Zuidplaspolder in Schieland. Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (1851–2) 32. 32. Report of the 5th meeting, NA 2.19.120/429. 33. NA 2.19.120/640. 34. A. van der Woud, Een nieuwe wereld: Het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2006. 35. I. Boer, De invoering van ruilverkaveling, haar juridieke grondslagen en organisatie. TKL 18 (1902) 124. 36. Handelingen Tweede Kamer der Staten‐Generaal, zittingsjaar 1910–1911, 1437. 37. Weekblad van den Noordbr. Chr. Boerenbond, 16 oktober 1909, 1. 38. Boer, De invoering, 125. 39. NA 2.11.03.01/467. 40. H. J. van Leusen, Ruilverkaveling op Ameland. TNH 28 (1916) 289–99. 41. Van den Berg, Verdeeld land, 61–82. 42. TKL 33 (1917) 54. 43. TKL 32 (1916) 244–5; Nationaal Archief 2.11.03.01, Afdeling cultuurtechnische zaken, 3.3.2 II.B.3.2a. 44. S. Koenen, Inleiding tot de Landhuishoudkunde. Haarlem: De Erven F. Bohn, 1924, 122–3. 45. H. A. M. Klemann, Ontwikkeling door isolement; De Nederlandse economie 1914–1918, in M. Kraaijestein and P. Schulten (eds) Wankel evenwicht; Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog. Soesterberg: Aspekt, 2007, 271–309. 46. De invloed van den waterafvoer op het Nederlandsche Landbouwbedrijf. Den Haag: Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den Landbouw, 1917 (1), VI and X. 47. Rapporten en voorstellen betreffende de ontginning van woeste gronden in Nederland, Deel I. 's‐Gravenhage: Gebrs. J. & H. van Langenhuysen, 1920, 24. 48. F. B. Löhnis, Wet op de Ruilverkaveling. TNH 36 (1924) 253. See also F. P. Mesu, Ontwatering en ruilverkaveling, notitie d.d. 20 mei 1924, NA 20.05.24. 49. See note 7. 50. J. W. Kingdon, Agendas, Alternatives, and Public Policies. New York: HarperCollins, 1995. 51. Tweede Kamer der Staten‐Generaal, zitting 1923–1924, nr. 69–2, 1. 52. Handelingen Eerste Kamer der Staten‐Generaal, 29 oktober 1924, 33–5. 53. O. J. Jonas, Detacheering in Duitschland voor de ruilverkaveling. TKL 41 (1925) 194–6; H. J. van Leusen, Ruilverkaveling. TNH 34 (1922) 97–110. 54. TNH 15 (1903) 1–4, 23–6 and 61–5; NA 2.11.19. 55. A. F. Schepel, De Ruilverkavelingswet 1938. Alphen aan den Rijn: Samson, 1938, 14. 56. J. T. Westhoff, De directe mogelijkheden der werkverschaffing bij de werkloosheidsbestrijding. Zwolle: Tijl, 1938. 57. The costs incurred by the landowners were pre‐financed by the government and had to be paid back in annuity repayments. The annuity terms were reduced from 13.6% over a ten‐year period to 6% over a thirty‐year period. 58. A. van der Valk, Planologie en natuurbescherming in historisch perspectief. 's‐Gravenhage: NIROV, 1982, 86. See also Andela, Kneedbaar landschap, 68–73. 59. Buiter and Korsten, Land in aanleg, 35. 60. Andela, Kneedbaar landschap, 54–5. 61. Ruilverkaveling en stedebouw. Bestuurswetenschappen 3 (1949) 154–7. 62. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. 's‐Gravenhage: Sdu, 1998.
Referência(s)